Door: Farîdah Elimy Het doel van ons bestaan Allâh heeft de aarde en de hemelen geschapen en alles wat daarin is: de hemellichamen, de engelen, de bergen, rivieren, planten en dieren, enzovoort. En ook de mens: het wonderlijkste schepsel van allen. Wat de mens zo bijzonder maakt staat in volgend vers: “Allâh heeft jullie uit de buiken van jullie moeders voortgebracht toen jullie niets wisten. En Hij heeft jullie gehoor en gezichtsvermogen gegeven en verstand, opdat jullie wellicht dankbaar zullen zijn.” (Q 16:78) De mens heeft net als vele andere schepselen zintuigen gekregen, maar de mens is het enige schepsel dat daarnaast verstandelijke vermogens heeft gekregen die hem in staat stelt te onderscheiden tussen goed en kwaad. Het samenspel tussen onze zintuigen en ons verstand maakt dat we Allâh kunnen ontdekken, Zijn Grootsheid beseffen, waarderen en dat we daar naar gaan handelen. Dit is dan ook het doel van ons bestaan, zoals Allâh duidelijk heeft geopenbaard in volgende âyah: “Ik heb de mensen en de jinn slechts geschapen om Mij te dienen.” (Q 51:56) Onze schepping is dus geen toeval, maar heeft een reden: het dienen (cibâdah) van Allâh. Nu rijst de vraag: hoe doen we dat dan, hoe moeten wij Allâh dan dienen? Dus moeten we erachter zien te komen welke daden Allâh van ons vraagt en welke daden Hij het liefst ziet. Met de genoemde zintuigen en ons verstand komen we een heel eind, maar om duidelijk te maken hoe wij Allâh moeten aanbidden is de Qur'ân neergedaald. Allâh heeft hierover âyât geopenbaard: “De maand Ramadân is het waarin de Qur'ân werd neergezonden als een leidraad voor de mensen en als duidelijke bewijzen van de leidraad en het reddend onderscheidingsmiddel.” (Q 2:185) “Jullie hebben in de Boodschapper van Allâh een uitstekend voorbeeld voor wie op Allâh en de Laatste Dag hoopt en Allâh veelvuldig gedenkt.” (Q 33:21) De Qur'ân is het die dus ons leert onderscheiden tussen goed en kwaad en die ons de rechte leiding geeft en op basis waarvan we keuzes kunnen maken. Daarnaast heeft Allâh Zijn Profeet Muhammed s.a.w gezonden uit wiens leven en uitspraken wij kunnen van alles te weten komen over de rechte leiding met betrekking tot de leefwijze en de principes van de islâm. Om goed te weten hoe we invulling moeten geven aan onze 'ibâdah (aanbidding) aan Allâh is het dus uitermate belangrijk, dat een ieder van ons de Qur’ân en sunnah van de Profeet s.a.w grondig bestudeert. De
rekening
Dit wordt geïllustreerd door
de volgende verzen (Q 81:10-14):
In het hiernamaals is er alleen maar geestelijke realiteit en aangezien we dan geen stoffelijk lichaam meer hebben om daden mee te verrichten, zijn we voor onze beloning en/of straf volledig afhankelijk van wat we tijdens ons aardse leven aan daden hebben verricht. We hebben onze kans gehad. Op de Dag des Oordeels zal de Hoogste Rechter oordelen hoe we inhoud hebben gegeven aan onze aanbidding: “Op die dag
zullen de mensen afzonderlijk voorkomen om hun daden getoond krijgen. En
wie ook maar en greintje goeds heeft gedaan die zal het zien. En wie ook
maar een greintje kwaads heeft gedaan die zal het zien.” (Q 99:6-8)
De test Zoals blijkt uit voorgaande verzen is Allâh in hoogste mate rechtvaardig en Zijn rechtvaardigheid zal blijken op de Opstandingsdag. Soms valt het ons echter niet eenvoudig om de rechtvaardigheid en zin van bepaalde gebeurtenissen in te zien. We vragen ons soms af: waarom ik? Of: waarom moet hem dit nu juist overkomen? Houdt Allâh niet van ons? Integendeel: een uitspraak van de Profeet ? verteld hierover: “Hoe wonderlijk is het geval van de gelovige! Er is goeds voor hem in alles en dit is alleen het geval bij de gelovige en bij niemand anders. Wanneer de gelovige iets aangenaams ontvangt is hij Allâh dankbaar en ontvangt een beloning. En wanneer hij tegenslag ervaart, verdraagt hij het geduldig waardoor hij ook beloond wordt.” (Muslim) In Q 57:22-23 staat:
Uit deze verzen blijkt dat we het niet aan onszelf te danken hebben als ons iets goeds of slechts overkomt. Als het ons goed gaat betekent het niet dat Allâh ons bevoorrecht en meer van ons houdt dan van ander. Als het ons minder goed gaat betekent het niet dat Allâh ons achterstelt en minder van ons houdt dan van iemand anders. Tegenslag en voorspoed zijn beiden van Hem afkomstig. Het gaat erom wat we doen met onze voorzieningen, talenten, middelen en alles wat op onze weg komt. Dat is de test. Ons leven is als het ware een examen,
zoals blijkt uit volgende verzen:
Mensen die niet in het hiernamaals geloven en dus niet geloven, dat wij na onze dood op onze daden beoordeeld zullen worden, zullen zich uitsluitend op het aardse leven richten, omdat dat voor hen het enige is dat bestaat. Het aardse leven (dunyâ) moet voor hen zo plezierig en zorgeloos mogelijk zijn, men moet genieten, plezier hebben, lol maken, het moet gezellig zijn. Ziekten en zorgen zijn bijzonder lastig, oud worden een ramp. De dood, daar denkt men liever helemaal niet aan. De Profeet s.a.w heeft echter gezegd: “Herinner jullie vaak de beëindiger van de geneugten (de dood).” (Bukârî) Een andere overlevering luidt: “De wereld is een gevan-genis voor de gelovige en een paradijs voor de ongelovige”. (Bukârî) Als we om ons heen kijken zien we dat de velen een paradijs van de wereld proberen te maken. Alles is te koop, de supermarkten puilen uit van de heerlijkste hapjes en traktaties. Het lichaam kan men laten verwennen in massage-salons met allerlei maskers en kuurtjes. En wie heeft er nog geen zonnebank? Het lichaam komt op de eerste plaats. Amusementshallen, pretparken, Disneyland, noem maar op. Het leven moet leuk zijn, alleen maar leuk. Het paradijs op aarde. Daarvoor werken veel mensen zich kapot. En als je daar als muslim niet aan wil meedoen, dan ben je vreselijk zielig. Wat mis je veel...Dat wil echter niet zeggen, dat muslims niet mogen genieten van het leven. Integendeel, dankbaarheid ten aanzien van Allâh maakt dat we dubbel en dwars kunnen genieten van het leven en zijn zegeningen en wel het meest van de alledaagse dingen, het simpele geluk. Ook muslims mogen lekker eten of een dagje uit en op vakantie. Maar als muslim weten we waar we voor leven, we leven bewust en dan krijgt alles de plaats die het toekomt. Nog een overlevering van de Profeet s.a.w: “Waar ik voor jullie na mijn dood bang voor ben, zijn de verrukkingen en versieringen van de wereld die voor jullie geopend zal worden.” (Bukârî) Wij moeten er dus voor onszelf voor waken dat we niet teveel opgaan in de wereld, dat we ons niet laten meeslepen door de aardse pleziertjes. We moeten proberen de eenzijdigheid van het alleen maar gericht zijn op deze wereld te vermijden en hem niet proberen naar onze hand te zetten:“Maar als de waarheid hun grillen zou volgen dan zouden de hemelen, de aarde en we zich daar bevinden verdorven raken.” (Q 23:71) Allâh heeft de aarde met alles geschapen volgens Zijn plan en volgens Zijn waarheid. Als de waarheid de wispelturige verlangens van de mensen zou volgen dan zou het een grote ellende en chaos worden. De mens heeft Allâh's leiding dus nodig en we kunnen Zijn leiding niet ombuigen. Als we weten wat ons als muslim te doen staat, moeten we de daad bij het woord voegen en ons daar aan houden. Hierover staat in de Qur’ân 2:177 “En wie volhardend zijn in tegenspoed en rampspoed en ten tijde van strijd. Zij zijn het die oprecht zijn en dat zijn de godvrezenden.” Maar het kan niet altijd even gemak-kelijk zijn om te doen wat Allâh van ons vraagt, zeker niet als we niet begrijpen waarom iets is. In Q 2:216 staat: “Maar het kan zijn dat jullie ergens tegenzin in hebben, terwijl dat goed is voor jullie en het kan zijn dat jullie van ergens van houden, terwijl het slecht is voor jullie. En Allâh weet terwijl gij niet weet.” Als we het gevoel hebben ergens geen zin in te hebben is dat dus niet (altijd) een betrouwbare graadmeter, maar de Qur’ân en sunnah zijn dat wel. En als we onze daden hierop afstemmen en oprecht zijn in wat we doen geeft dat voor Allah de doorslag, getuige deze overlevering “Iedereen ontvangt voor zijn daden slechts de waarde van zijn intentie.” (Bukârî) In gemakkelijke tijden is het vaak eenvoudig om ons leven volgens Allâh’s leiding in te richten en hoeven we minder moeite te doen om onze plichten te vervullen. Maar hoe gedragen we ons in tijden
dat het tegenzit? Het kan dan een stuk moeilijker zijn om ons aan Allâh’s
Wetten te houden. Daarom is het uitermate belangrijk, dat we weten Wie
Allâh eigenlijk is en wat Hij ons heeft voorgeschreven. Door onze
kennis over Hem en Zijn Wil te vergroten en te verdiepen, wordt het in
šâ’ Allâh makkelijker om onze prioriteiten te stellen en ons
aan Zijn Wet vast te houden. Over prioriteiten staat in de Qur’ân:
In een mogelijke uitleg betekenen de woorden ‘wat zij heeft vooruitgezonden’ de daden die iemand op de eerste plaats heeft gesteld, de daden waaraan het meeste belang is gehecht. Met de woorden ‘wat zij heeft achtergelaten’ worden mogelijk de daden die iemand op de tweede plaats heeft gesteld bedoeld, daden waaraan minder of weinig belang is gehecht. Met andere woorden: dan weet elke ziel waaraan ze prioriteit heeft gegeven en wat ze heeft verwaarloosd. Laten we ons dus regelmatig afvragen of we onze prioriteit juist vaststellen. Daarbij dienen we dus niet alleen
naar onze aarde kortetermijnbelangen te kijken, maar ook naar onze spirituele
langetermijnbelangen, want âkirah is eeuwigdurend. In Q 57:20 en
Q 63:9 lezen we: “Weet dat het tegenwoordige leven
slechts spel en tijdverdrijf, pracht en onderling gepoch en streven naar
meer bezittingen en kinderen is.”
Allâh gedenken betekent ook
elke daad van dienstbaarheid, elke goede gedachte, elk goed woord en elke
goede daad. In deze laatste âyah staan twee dingen:
Als we bezittingen hebben dienen we ze op een islamitische manier te beheren, te onderhouden, te vermeerderen. Dus bijvoorbeeld zonder gebruikmaking van rente en als het nodig is zakât erover te betalen zowel gierigheid als verspilling worden in de Qur’ân afgekeurd. We dienen dus wel verantwoordelijkheid te nemen voor onze bezittingen. Als wij onze kinderen proberen met aandacht en vriendelijk-heid op te voeden en proberen ze veel te leren over islâm en proberen ze goede manieren te leren dan zijn dat daden op de weg van Allâh. Op deze manier houden onze kinderen ons niet af van Allâh’s gedachtenis, maar geven ze ons juist de kans goede daden te verrichten. We moeten hier ook weer de middenweg zoeken en onze kinderen ons niet laten afhouden van de gebeden en andere islamitische verplichtingen, maar proberen ze er spelenderwijs bij te betrekken. Zolang we leven zal Allâh ons
beproeven. Het hoort erbij, immers:
Uit voorgaande âyah blijkt, dat er een beloning is voor degenen die beproevingen standvastig en geduldig doorstaan. Het is erg goed dit te beseffen, want in de maatschappij waarin we leven worden muslims vaak bespot, niet serieus genomen, gediscrimineerd. Het is daardoor niet altijd eenvoudig je eigen weg te gaan en je als muslim stand te houden. Vaak wordt er op praktizerende muslims neergekeken. Dit draagt niet bij aan een positief beeld de islâm en zijn gelovigen, maar: “Zij die zondig waren lachten om hen die geloofden. En wanneer zij hen voorbij kwamen knipoogden zij naar elkaar en wanneer zij naar hun huisgenoten terugkeerden, keerden zij spottend terug. En wanneer zij hen zagen zeiden zij: ‘Die daar verkeren in dwaling.’ Toch waren zij niet als bewakers over hen gezonden. Maar vandaag (d.w.z. de Dag der Opstanding) lachen zij die geloven om de ongelovigen. Op rustbanken kijken zij rond. Zijn de ongelovigen beloond voor wat zij gedaan hebben?” (Q 83:29-36) “Het tegenwoordige leven is voor hen die ongelovig zijn aantrekkelijk gemaakt en zij maken hen die geloven belachelijk. Maar zij die godvrezend zijn staan op de Opstandingsdag boven hen.” (Q 2:212) Allâh belooft dus een grote beloning en in šâ’ Allâh zelfs de hoogste beloning die er is, het paradijs, aan de mensen die de verlokkingen en beproevingen van het aardse leven weten te weerstaan. Laten we dus vasthouden aan Allâh’s Boek en Allâh’s Leiding en laten we ons door niet en niemand laten afhouden van het in de praktijk brengen van islâm in onze eigen levens en binnen onze eigen mogelijkheden. Laat ons voor ogen houden, dat Allâh niet alleen dunyâ maar ook âkirah heeft geschapen en dat Hij al onze daden kent en dat Hij ons ter verantwoording zal roe-pen voor onze daden: Q 63:11 “Allâh
zal niemand uitstel geven, wanneer zijn tijd is gekomen. Allâh is
welingelicht over wat jullie doen.”
“Jullie die geloven! Volgt de voetstappen van šay?ân niet. En als iemand de voet-stappen van šaythân volgt: hij legt jullie het gruwelijke en het verwerpelijke op. En zonder Allâh’s goedgunstigheid jegens jullie en Zijn barmhartigheid zou niemand van jullie ooit gelouterd worden, maar Allâh loutert wie Hij wil; Allâh is Al-Horend, Al-Wetend.” (Q 24:21) “En zeg: ‘Mijn Heer, ik zoek bij
u bescherming tegen de ophitsingen van de satans, en ik zoek er bij u be-scherming,
Heer, tegen dat zij bij mij komen’.” (Q 23:97)
Bronnen: Qur’ân Yûsuf
'Alî, Tuin der Rechtgeaarden
|
||